donderdag 3 maart 2016

Wim Noordhoek over Den Haag


vlnr: Wim de Bie, Wim Noordhoek en nog een Hagenees

Wim Noordhoek schreef een boek over zijn Haagse jeugdjaren. In gesprek met toenmalige buurjongen Wim de Bie gaat het over trams, duinen, de vloedlijn en oneindigheid. Over hoe Haags je kunt zijn.

Wim Noordhoek schreef Muzenstraat en andere Haagse verhalen, met Haagse tekeningen van Marcel van Eeden. Zowel in de verhalen als in de tekeningen spelen trams een grote rol. Reden waarom de presentatie van het met zorg vormgegeven boek – de inhoudsopgave oogt als een tramroute – plaatsvond in een rijdende Haagse tram. In pcc-car 1022 om precies te zijn, de in 1952 ongehoord moderne ‘Amerikaanse’ tram waaraan Wim Noordhoek (1943) en toenmalige buurjongen Wim de Bie (1939) zich hadden vergaapt op het Savornin Lohmanplein.

Tijdens de rit vanuit het Haags Trammuseum langs plaatsen die in het boek voorkomen, Kijkduin, de wijk rond Meer en Bos, Statenkwartier, nam De Bie, die opgroeide in datzelfde deel van Den Haag, het eerste exemplaar in ontvangst. Voorafgaand aan de feestelijke boekpresentatie vragen we schrijver/radiomaker Wim Noordhoek – co-auteur Marcel van Eeden is voor een expositie in het buitenland – om aan de hand van een fictieve tramrit-terug-in-de-tijd meer te vertellen over invloed en betekenis van zijn Haagse jeugdjaren.

Lijn 2
Noordhoek: ‘Als kind had ik twee mogelijkheden om in gedachten weg te vluchten: de radio en de tram. De radio was “de wereld” en met de tram ging je “naar de stad”. Zo noemden alle bewoners van onze buitenwijk dat: naar de stad gaan.’ Radio- en televisiemaker/schrijver Wim de Bie: ‘Ja, wij kenden elkaar toen niet, maar ik woonde een straat verder dan jij en dat was de rand van de stad. Het einde van de Laan van Meerdervoort, “de langste laan van Europa” werd daar altijd bij vermeld, daar hield Den Haag echt op.’
Noordhoek: ‘En de stad was iets geheimzinnigs. Ik ging met mijn moeder twee keer per jaar: een broek kopen voor de zomer en een broek kopen voor de winter. Bij Peek & Cloppenburg.’
De Bie: ‘De tram reed niet verder, bij ons was het eindpunt van lijn 2. En beginpunt, waardoor er iets magisch plaatsvond: wat eerst de voorkant van de tramwagen was, veranderde in de achterkant. En de zitrichting transformeerde compleet, daar ging het om.’
Noordhoek: ‘De conducteur kon met een zwiep aan de koperen handgrepen alle banken de andere kant op zetten, je hoorde beng, beng, beng. Dan liep de bestuurder van achteren naar voren en stelde de stuurhendel aan die kant in gebruik.’
De Bie: ‘Met je vriendjes stond je urenlang te kijken. Het waren speciale trams, de Ombouwers. Het zal filosofisch te duiden zijn, en dat doen we nu niet, maar een eindpunt dat beginpunt wordt, stoelen en banken 180 graden gedraaid: het is een mooie gebeurtenis.’
 
 
 


Lijn 7 en lijn 14
Noordhoek: ‘Er was nog een andere eindhalte in de wijk. Op een kaal zandlandje, eind Savornin Lohmanplein, eindigden twee trams, lijn 7 en lijn 14. Op een dag verscheen daar de nieuwe tram, die opzien baarde in heel Den Haag. De pcc-car, een Amerikaans ontwerp.’
De Bie: ‘Ik moet de eerste proefrit in 1949 gezien hebben, op de Laan van Meerdervoort. Daar vormden zich opstootjes bij elke halte, zo bijzonder was die tram. Begrijpelijk, hij is nog steeds bijzonder, een spacecar!’
Noordhoek: ‘Een raket, een ruimtevaartuig! Met de vering van een Pontiac of Cadillac. Veel passagiers werden misselijk, ik ook hoor. Dat ding deinde over de rails. Later is die vering bijgesteld.’
De Bie: ‘Je was gewend aan trams uit 1920. Met houtwerk, koper, conducteurs. Dit waren strakke eenmanswagens, heel erg Amerikaans en nieuw. Den Haag is helemaal overgegaan op pcc-cars, tot 1993 hebben er honderden gereden. Voor mij het symbool voor een veranderende wereld, de nieuwe tijd die aanbreekt.’
Noordhoek: ‘Als kind zag ik de tram als vluchtmiddel. Ik voelde overal gevaar loeren, was altijd bezig met vluchtroutes. Dat zit ook in deze verhalen, een merkwaardige dreiging. Nu weet ik: het was bij mij thuis niet veilig. Mijn vader keerde uit Indië terug met een ongelooflijk slecht humeur. Ik was als de dood voor die man. Als ik uit school kwam vroeg ik in de keuken aan mijn moeder is ie thuis? Bij bevestiging ging ik snel de straat op. Ik wilde al vroeg maar één ding: weg uit Den Haag. Moest eerst het gymnasium afmaken, wat met veel onvoldoendes en buitensporig veel bijlessen zowaar in zes jaar lukte. Toen meteen op mijn achttiende naar Amsterdam verhuisd en heel lang, wel dertig jaar, nooit meer terug gegaan. Ik had er echt schrik van.’

Kijkduin
Noordhoek: ‘Door mijn vriendschap met de schrijver Willem Brakman, Hagenaar bij uitstek, durfde ik langzaam aan weer in de stad te komen. Reden we op ns-fietsen richting Nieboerweg, zijn vroegere buurtje, hij woonde zelf inmiddels in Boekelo. Brakman heeft veel geschreven over zijn jaren in Duindorp, à la Proust. Willems idee was dat hij zijn jeugd, zijn verhaal, zelf moest maken. Niet reconstrueren, maar herscheppen. Brakman bepaalde hoe het verleden geweest was. En dat heb ik met dit boekje ook geprobeerd. Je leert wat je kunt gebruiken en wat niet. Al schrijvende kom je erachter wat je verhaal is. Of wat jij wilt dat het is. Mijn vader was een verschrikking, dus laat ik in het eerste verhaal mijn moeder van Kijkduin over de Sportlaan komen fietsen op weg naar haar verloofde. Dat fietsen, die wind en dat Kijkduin. Ze weet het nog niet, maar de oorlog nadert. De tankgracht van de Atlantikwall zal gegraven worden, langs de Sportlaan, dwars door het kaalgeslagen Sperrgebiet tussen Den Haag en het ontvolkte Scheveningen. Alle vier mijn grootouders zullen in 1942 moeten verhuizen.’
De Bie: ‘De geheimzinnigheid van de Atlantikwall, de bunkers in de duinen. Wij hebben toch vooral gezien wat er van overbleef. Nog niet zo lang geleden zijn we gezamenlijk in een bunker ondergronds gegaan. Veel duinbunkers worden hersteld, het zijn unieke bouwwerken. Duinen en trams, het is zó Haags.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten